Onbegrip begrepen
40 Taalfilosofische gesprekken over communicatie
De onzekerheidsrelatie in taalgebruik
Waarin een man die in de mist verdwijnt een rol speelt in het onzekerheidsrelatie van Heisenberg, en er een verband wordt gelegd tussen subatomair en subverbaal niveau.
- Ik ben nog steeds voorbeelden aan het verzamelen van alledaagse miscommunicatie, maar het wil nog niet vlotten. Maar ik heb wel iets bijzonders ervaren toen ik op mijn eigen taalgebruik ging letten.
- Hoe bedoel je? Bedoel je dat jij vaak niet begrepen wordt?
- Nee, iets heel anders. Ik ging er eens op letten wat er in mijn hoofd gebeurt als ik iets wil zeggen.
- Hè, kun jij zo bij jezelf naar binnen kijken! Hoe gaat dat dan?
- Ik zal het proberen uit te leggen met een voorbeeld. Ik heb een nichtje van twaalf jaar. Echt een leuk kind, in de brugklas. Een bepaalde eigenschap van haar viel me onlangs op. Maar ik gebruik nog even geen woorden om die eigenschap te beschrijven, want daar gaat het juist om.
- Maar hoe kun je die zonder woorden omschrijven?
- Wacht nou even. Ik wil eerst beschrijven welke indrukken in mijn hoofd opkwamen, nog vóór de woorden. Ik zag dat meisje lopen, zo leuk, die pittige eigenwijze oogopslag en het neusje in de wind.
- Maar nu gebruik je toch woorden.
- Nee, het gaat om de visuele indruk! Die moet ik nu wel beschrijven. Anders kan ik het je niet duidelijk maken.
- Ga verder, ik probeer je te volgen.
- Nou, bij die indruk kwam ook iets in mij op. Zoiets van, en nu ook even in woorden: ‘Het gevoel voor juiste verhoudingen moet nog wel groeien, maar dat gaat wel lukken.’
- Dus jij zag dat meisje op een bepaalde manier lopen en je vond iets over haar?
- Ja, maar het was een soort golf van indrukken. En ik gebruik nu natuurlijk een wat mistige hoeveelheid woorden om het vage van die impressie over dat gedrag weer te geven. Dit gebeurde dus allemaal in een nanoseconde, denk ik.
- Juist ja, maar nu over de taal.
- Oké. Toen wilde ik over dat meisje iets zeggen tegen iemand anders. Ik zei: ‘Goh, die is lekker prettig eigenwijs.’
- Lijkt mij een goede weergave van je indrukken.
- Nee, wacht even. Mét dat ik dat zei over ‘prettig eigenwijs’, dacht ik: ik bedoel ook nog wat anders. Ik vind haar ook wel een brutaaltje, of nee misschien soms wat vrijpostig.
- Ja, onze taal heeft veel synoniemen.
- Nee, ook dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat ik een soort ‘golf van indrukken’ had, en dat ik één woord uitkies om die te benoemen, en zodra ik één woord kies, dat dan dat woord niet de lading dekt. Ik had haar ook ‘een echte Pipi Langkous’ kunnen noemen, maar dan verdwijnen al die ander indrukken naar de achtergrond.
- Weet je waar me dit aan doet denken? Niet schrikken hoor: aan de onzekerheidsrelatie van Heisenberg.
- Jij bent gek! Dat is toch iets in de kwantummechanica uit het begin van de vorige eeuw, iets over atomen en subatomaire deeltjes en dat je iets niet kunt meten?
- Ja, bijna. Aan ons leken wordt het vaak als volgt uitgelegd, met als voorbeeld een elektron. Dat heeft in een atoom een positie en een impuls. En Heisenberg kwam tot de ontdekking dat wanneer je de positie hebt bepaald, je op hetzelfde moment geen zekerheid meer kunt krijgen over de impuls. De onzekerheidsrelatie van Heisenberg is eigenlijk een meetprobleem.
- Oké, maar die onzekerheidsrelatie gaat over iets onzichtbaars op subatomair niveau.
- Ja, en jij bent bezig met iets onbevattelijks op subverbaal niveau.
- Nu ben je me bijna kwijt.
- Weet je wat, dan vertel ik eerst een anekdote over hoe Heisenberg die onzekerheidsrelatie ontdekte. Hij worstelde met grote problemen bij het meten van elektronen. Als hij iets wilde meten, leek er een andere waarde te verdwijnen. Hij kon niet zien wat er aan de hand was. Op een avond wandelde Heisenberg door een park in dichte mist. Alleen rond de lantaarnpalen was nog iets te zien. Ver weg zag hij een man, maar die verdween al gauw weer in de mist. Even later zag hij hem weer bij een andere lantaarnpaal, en daarna onverwacht bij een lantaarnpaal in een ander laantje. En toen plotseling een ingeving! Als een elektron zich nu net zo zou gedragen als die man. Als je hem kunt zien, dus als je meet, weet je waar hij is. Maar je weet niet welke kant hij opgaat. Dat weet je pas bij de volgende lantaarnpaal. Dus je kunt wel de plaats meten, maar niet de richting. Zo ook kun je bij een elektron wel de plaats bepalen, maar niet tegelijkertijd de impuls.
- Alsjeblieft, nu graag terug naar mijn voorbeeld.
- De wandeling van die man in het mistige park is jouw wat vage subverbale indruk over het gedrag van je nichtje. En daar wilde je woorden voor gebruiken om er je licht over te laten schijnen. Dat zijn de lantaarnpalen. Zodra je een woord gebruikt, verdwijnt die vage indruk. Maar als je een ander woord kiest, verdwijnt daarmee weer een ander deel van het concept.
- Dit vergt nogal wat hersengymnastiek!
- Volgende keer verder dan.