Onbegrip begrepen
40 Taalfilosofische gesprekken over communicatie

Heb je me dat horen zeggen?

Waarin iemands houding de betekenis kleurt die hij aan de woorden van een ander geeft, en een voormalig minister van Financiën demonstreert dat woordkeuze tot verkeerde beeldvorming kan leiden die je nauwelijks ongedaan kunt maken.

  • De vorige keer spraken we over wat er fout kan gaan bij de ‘overkomst’ van woorden: een associatie of een connotatie waar we geen weet van hebben. Maar er is nog veel meer aan de hand. Soms kunnen we ons door onze eigen houding, onze attitude, heel moeilijk voorstellen dat woorden heel anders overkomen dan wij ze bedoelen.
  • Je bedoelt dat je ongewild iets suggereert, waardoor je verkeerd begrepen wordt? Heb je hier ook voorbeelden van?
  • Twee voorbeelden lijken me wel genoeg voor dit gesprek. Ik begin met het ingewikkelde voorbeeld. Ik was aanwezig bij een gesprekje over een persoon die door de gespreksdeelnemers verschillend wordt gewaardeerd. Voor een goed begrip is het nodig dat je eerst een politicus in gedachten neemt op wie je zou stemmen, of juist een politicus op wie je helemaal niet zou stemmen. Lees het volgende fragment dus met een positieve of negatieve houding tegenover die politicus. En doe alsof jij persoon A bent.
  • A Ik hoor dat deze politicus nog een volgende termijn wil. Nou, hij is niet de eerste bij wie je zou denken dat hij het doet omdat hij verslaafd is aan de macht.
  • B Jammer dat A zo negatief denkt over deze man. Ik vind hem juist heel goed.
  • C Hè, ik hoor A juist zeggen dat hij hem goed vindt!
  • B Hoezo? A zei toch dat die politicus niet de eerste is bij wie je aan machtsverslaving denkt, en dat hij dus, net als vele andere politici verslaafd is aan de macht.
  • C Nee, dat zei A niet. A zei dat dat je daar bij deze politicus juist zeker niet als eerste aan zou denken!
  • Wie heeft er hier gelijk, persoon B of C?
  • Nou, ik had een politicus in gedachten die ik erg bewonder. Ik denk dat persoon C gelijk heeft.
  • Maar als je naar de taal kijkt, dan moet je concluderen dat B en C beide gelijk kunnen hebben.
  • Dat zie ik niet.
  • Kijk eens naar de woordjes niet de eerste in de eerste uiting van A. Als je de politicus positief waardeert, zoals in jouw luisterhouding, dan kun je zeggen dat hij toch zeker ‘niet de eerste’ is die je zou noemen als je aan politici denkt die aan het pluche vastgeplakt zitten. Maar als je de politicus negatief waardeert, kun je zeggen dat die persoon voor jou nu ook in het rijtje terechtkomt van mensen die te lang op het pluche blijven zitten, dus ‘niet de eerste’ is in dat rijtje.
  • Met moeite zie ik nu dat beide interpretaties dus mogelijk zijn.
  • Dat is ook logisch. Als je al een bepaald beeld hebt, bijvoorbeeld op basis van een attitude, dan kun je je nauwelijks voorstellen dat iemand anders, vanuit een andere attitude, tot een heel andere interpretatie komt.
  • Dus voor een goede communicatie moet je iets weten over hoe de ander ‘erin staat’, wat de houding of de attitude is.
  • Het volgende voorbeeld is gemakkelijker. Het is een verzonnen gesprekje tussen een student A en zijn vader B.
  • A Ik kom niet rond met mijn toelage.
  • B Ja, maar je kunt naast je studie toch wel een baantje nemen?
  • A Jawel, maar dan blijft er weinig tijd over voor wat leuks.
  • B Tja, je kunt niet je geld uitgeven aan sport en uitgaan om dan bij mij de hand op houden.
  • A Hè, wat bedoel je daarmee?
  • B Nou gewoon in het algemeen, eerst proberen het zelf op te lossen.
  • A Maar je zegt toch eigenlijk dat ik er de kantjes van af loop!
  • B Nee, dat heb je mij niet horen zeggen.
  • Wie heeft er gelijk, de student of zijn vader?
  • Als ik moet kiezen, dan kies ik partij voor de vader, want die zegt toch niet dat zijn zoon er de kantjes van af loopt.
  • Maar waarom begon die vader dan over ‘sport en uitgaan’? Daaruit mag de student toch afleiden dat zijn vader vindt dat hij maar een beetje aan het flierefluiten is?
  • Tja, zo kun je het ook zien. Maar daar kun je toch in een verder gesprek samen wel uitkomen?
  • Dat is nu juist de vraag. Ik heb dit gesprekje verzonnen als aanloop naar een echte uiting die veel miscommunicatie veroorzaakte. De volgende zin werd uitgesproken in een politiek interview in de tijd van de bankencrisis in 2017. Onze toenmalige minister van Financiën, Dijsselbloem, was toen voorzitter van de Eurogroep. Toen de zuidelijke staten van Europa aan de noordelijke staten extra steun vroegen, zei hij het volgende:
  • Ik kan niet mijn geld uitgeven aan drank en vrouwen om dan bij u mijn hand op te houden.
  • Ja, maar dit is toch een belediging!
  • Grappig, dat zei je niet in mijn verzonnen voorbeeld over die vader. Maar inderdaad, deze uitspraak gaf veel commotie in Zuid-Europa: De voorzitter schoffeert ons! Hij beweert dat wij alcoholisten zijn en alleen maar achter de vrouwen aanjagen! De discussie hierover liep volledig uit de hand.
  • Ja, maar als het niet beledigend bedoeld is, dan kun je toch uitleggen.
  • Nadere uitleg maakte de zaak alleen maar erger. Er waren geen specifieke landen bedoeld, en drank en vrouwen horen bij het leven enzovoort. Maar het kwaad was al geschied. Als je door woordgebruik van een bepaalde houding of mening of attitude wordt beticht, dan kun je dat nauwelijks meer ongedaan maken. Ook als je die attitude niet hebt, dan nóg blijft bij de gesprekspartner het idee hangen dat je er toch wel iets van meent. En zelfs met excuses wordt dit nauwelijks opgelost. Zo sterk werkt dus de attitude die ongemerkt, of misschien ongewild, tot uiting kan komen in taalgebruik.