Ontmoetingen
1. Gesprek met een prullenmandopenen ▾
30 december 2022
- Wat een troep op jouw bureau! Waar ben je mee bezig?
- Ik probeer op te ruimen.
- Geef al die schriften en notitieboekjes maar aan mij. Dan kan het straks in de grote papierbak.
- Maar dit zijn mijn dagboeken en mijn mooiezinnenschriften!
- Dan heb je aardig wat genoteerd. Hoeveel pagina’s zijn dat wel niet?
- In mijn studententijd ben ik begonnen met een dagboek, nou ja soms een weekboek, en af en toe een maand niet.
- Hoeveel pagina’s, schat je?
- Ik heb ze genummerd, alleen de voorkant. Ik zit nu op pagina 1923.
- En je had het over mooiezinnenschriften.
- Dat is van de afgelopen dertig jaar. Als ik een mooie zin tegenkwam in een roman of een ander boek, dan was ik altijd bang die te vergeten. Ja, dat zijn ook heel wat boekjes. Ik heb de pagina’s niet doorgenummerd, maar dat zijn er toch gauw zo’n 400.
- En waar gaat het dan allemaal over in die dagboeken en schriftjes?
- Alles wat ik op een of andere manier belangrijk vond om te noteren: Iemand die mij aanspreekt in de bus, een gesprek met een studente, een vreemd woord dat ik tegenkom. Maar het gaat ook over de vraag wie de ‘ik’ is die schrijft, of wat er in mij opkomt als ik een kaarsje aansteek in de kerk, of als ik me voorstel dat ik echt in gesprek ga met een romanpersonage of iemand die al overleden is. Maar ook heel vreemde ervaringen en gesprekken met mensen die vragen wat ik heb overgehouden aan het lezen van al die boeken.
- Wat moet er gebeuren met al jouw notities als jij er niet meer bent?
- Ik weet het niet. Ritueel verbranden? Ik ben ook bang om zo te verdwijnen. Misschien alles in een doos voor de kleinkinderen over 25 jaar?
- Je kunt het ook anders doen. Lees alles nog eens rustig door. Glimlach dan om al die zo persoonlijke pagina’s of opmerkelijke zinnen. En streep aan wat je nu nog lezenswaardig vindt voor anderen.
- En dan?
- Je zult veel moeten wegdoen, alles wat particulier of te privé is, of mooie zinnen die je nu niet meer mooi vindt. Dat was dan alleen voor jezelf. Geef dat maar aan mij.
- En de rest?
- Nou, maak daar een leesbaar geheel van.
- Dus ik moet een onderscheid maken tussen wat ik weggooi en wat ik de moeite waard vind om te bewaren.
- Ja, je moet een onderscheid maken tussen ‘wat van jou blijft’ en ‘wat van jou blijft’.
- Wat van mij blijft? Waartoe? Voor wie?
- Gaat het daarom? Ik zou zeggen: Verzamel wat je het bewaren waard vindt, stop alles in een plastic tas, en ga een lange wandeling maken. Als je dan ergens in een bos een mooie boom ziet, hang daar de tas aan een tak. Misschien zal jaren later een wandelaar langs die boom komen en de tas meenemen. Als de woorden dan nog leesbaar zijn, dan komt de tekst wel ergens terecht.
(enkele maanden later)
- En, hoever ben je met je plastic tas?
- Ik ben inmiddels aardig gevorderd. Maar een tas aan een boom? Nee, ik hang mijn ‘tas’ liever in de cloud, onder de foto op mijn site, achter een knop Ontmoetingen.
- Wil je dan dat iedereen het kan lezen?
- Nee, dat ook weer niet. Ik geef als kennismaking deze eerste aflevering over een ‘ontmoeting’ met een prullenmand. En als iemand meer wil lezen, kan die dat laten weten via mail@janrenkema.nl. Dan stuur ik een inlogcode voor de volgende afleveringen. Ik hoop elke week een volgende Ontmoeting te plaatsen. We zien wel hoe lang dit doorgaat.
- Dus je wilt geen gewoon blog met ‘open access’. Waarom zo’n drempel?
- Nee, het is geen drempel, het is een toegangspoort.
- Dus, zeg maar, een digitale ontmoeting via tekst.
- Ja, zoiets. Het is een persoonlijk ‘blog-met-inlog’.
2. Een baan zonlicht openen ▾
6 januari 2023
Vroege jeugdherinnering. Een groot gezin aan een lange tafel. Warm eten. Hoge, gemarmerde emaillen pannen, en daaromheen luidruchtige oudere broers en beweeglijke zusjes achter vaalwitte borden met scherpe messen en grote vorken. Moeder zit aan de korte kant van de tafel, met opscheplepel. Vader midden aan een lange kant, met strenge blik. De andere korte kant kan ik niet zien. Ik hoef geen kussen meer, zoals mijn broertje. Ik ben groot genoeg. Zwaaiende armen, een ellenboog in mijn zij, een vork ergens gevaarlijk omhoog.
- Pas op, hou je bord vast!
- Au, je duwt me!
- Sst, stil, handen vouwen en bidden.
Ik ga wat achterover zitten. Ze kunnen mij net niet zien. Aardappels met appelmoes, en een klein stukje worst. De vorige keer heb ik al het stukje met het touwtje gekregen. Ik ben nu niet aan de beurt. Een oudere broer wil maar steeds niet terug aan tafel komen. Weer een ander valt nu van de bank. Veel lawaai en geschuif met stoelen en krukken. Daar komt de hete pan! De geur van appelmoes en spekjes en worst.
Een zusje zit naast me. Ze kliedert in het rond, en met haar appelmoes-handje komt ze heel dicht bij mijn bord. Ik graaf voorzichtig kanaaltjes voor de jus, en duw bozig haar handje weg. Het geroezemoes neemt toe. De onrust stijgt. Vader wil iets zeggen tegen oudere broers en verheft zijn stem. Moeder zegt dat de kleintjes pas mogen praten als het bord leeg is. Het zusje smakt haar kledder-eten weg. Haar handje glibbert plotseling over het tafelzeil, en botst over de appelmoes rond haar bordje tegen mijn bord. Mijn jus! Die stroomt nu naar de appelmoes! Bah, nu is alles vies! Ik pak mijn vork steviger vast en zie haar blote bovenbeentje. Prik!
- Au! Au! Hij prikt mij.
- Naar de gang jij, op de trap! En wachten tot ik je roep!
Gelukkig alleen, en ruimte om me heen. Moeder zei niet welke tree van de trap. Ik ga lekker een paar treden hoger zitten. Rust en koelte. Van ver weg in de kamer zacht geroezemoes. Af en toe het geluid van bestek op metalen borden. Een grote broer komt de gang in, moet zogenaamd naar het toilet, en fluistert treiterend dat ik er gloeiend bij ben – het zusje bloedt bijna! – en dat ik wel eerder naar bed zal moeten. Het wordt koud in de gang.
Plotseling, door het glas-in-loodraampje boven de voordeur, zonlicht! Een lichtbaan valt naar binnen in rood, geel en bruin. In de kleuren dansen stofdeeltjes. De lichtbaan glijdt schuin naar beneden, naar de derde tree, precies waar ik zit. Het licht spoelt over mijn wangen, golft over mijn schouders. Ik word weer warm. Ik kijk omhoog en adem het rood in, het geel, en ook het bruin. Dan, zomaar ergens diep in mij komt omhoog: Ik ben ik! De baan zonlicht schuift verder over de trap, en vervaagt. Maar ik ben ik. Ik heb mezelf voor het eerst ontmoet.
3. Mij-meringopenen ▾
13 januari 2023
- Als ik ‘ik’ zeg, wat zeg ik dan? Ik ben míj van mézelf bewust, maar wat is dat zelfbewustzijn?
- Ooit las ik de volgende uitspraak, die aan Schopenhauer wordt toegeschreven.
Ons zelfbewustzijn is niet meer dan een klein lichtje dat de machtige levensdriften af en toe ontsteken om zichzelf bij te lichten.
- Ach ja, die pessimistische filosoof met dat boek over de wereld als een doelloze wil, als een levensdrift, en onze gebrekkige voorstelling daarvan. Ik heb daar nooit iets van begrepen.
- Die ‘machtige levensdriften’ herken ik wel. Die leven in mij, in deze verzameling moleculen, in mijn geest en in dit lichaam.
- Levensdriften? Waar komen die vandaan? Ergens uit de kosmos? En die ontsteken dan een lichtje. Hoe dan? In een coïtus?
- Makkelijk, al die vragen. Wat denk jij dan?
- Ik weet het niet. Maar als een filosoof iets zegt, wil ik er wel kritisch over kunnen mijmeren. Waarom moeten die levensdriften zichzelf af en toe bijlichten? En hoezo ‘af en toe’? En waarom alleen ‘levensdriften’?
- Oké, maar dan ben je door het reageren op zo’n uitspraak toch wel verder gekomen. Voor jou is het ‘ik’ niet hetzelfde als het ‘zelfbewustzijn’ in dit citaat. Want jij hebt niet de ervaring dat jij je eigen levensdriften bijlicht.
- Nee, die levensdriften golven af en toe gewoon door mij heen, in verlangen, woede, ambitie, enz. En ook als ik pijn lijd, is er altijd een ‘ik’ die dat lijden ondergaat.
- Ik kwam ooit ook deze uitspraak tegen, maar ik heb die niet terug kunnen vinden op internet.
The human self is a dream of temporal and spatial separation, created by thought.
- Nou, het is maar goed dat die zelfs niet op internet staat. Want ben je pas een ‘ik’ als je erover nadenkt? En wat wordt bedoeld met het ‘zelf’ als een droom? Trouwens, dan moet er ook iemand zijn die droomt. En dat ‘in tijd en ruimte’ klinkt wel goed, maar ‘gescheiden waarvan’? Een soort kosmisch bewustzijn? Maar zo’n bewustzijn kan toch ook weer in je zitten? Mijn ‘ik’ dat ik creëer door ‘mijn’ gedachten? En wie is dan weer die ‘ik’ die creëert?
- Weer allemaal vragen. Maar daarmee geef je wel toe dat je problemen hebt met het ‘ik’, bijvoorbeeld ‘ik’ die iemand ontmoet.
- Ja, maar het denken verheldert niet veel.
- Misschien helpt de volgende uitspraak. Die staat in een heel vreemd boek waar ik eerst iets over moet vertellen. Ik heb ooit geprobeerd een boek te lezen van de Hongaar Erwin László, een gelauwerd filosoof en futuroloog: Science and the Akashic Field, verschenen in 2004. László wil de werkelijkheid als eenheid benaderen, een eenheid waarin dus ook het ‘ik’ opgenomen is. Die eenheid ziet hij als een ‘veld van informatie’ waarin uiteindelijk alles uit het heelal te lezen is.
- Nu ben je mij al kwijt! Kun je iets meer zeggen over die eenheid als informatieveld?
- Ik kan alleen maar vertellen wat László zegt. Volgens hem is het de bron waaruit tijd en plaats zijn ontstaan. Die eenheid is niet fysiek te omschrijven. Dat maakt het extra moeilijk. László noemt dat veld ‘het akashische veld’. Hij leent daarvoor een woord uit het Sanskriet, ‘akasha’, dat in een oude hindoeïstische stroming gebruikt wordt voor ‘allesdoordringend medium’ of ‘ruimte’. En dan gaat het niet om een ruimte waarin entiteiten gescheiden voorkomen, maar een ruimte die alle entiteiten verbindt.
- Als een ruimte alle entiteiten verbindt, dan zijn er dus entiteiten, dan zijn er dus ‘ikken. Maar hoe moet ik me dat voorstellen, zo’n totaalverbondenheid in een niet-fysieke ruimte? En waar ben ik als onderscheiden entiteit dan in die eenheid?
- Daar zegt László dit over aan het einde van de inleiding op zijn ‘integrale theorie van alles’:
Our separateness is an illusion; we are interconnected parts of the whole – we are a pond with movement and memory. Our reality is larger than you and me.
- Ja, dat wil ik wel aannemen, dat onze werkelijkheid groter is dan ‘jij en ik’. Maar ‘een vijver met beweging en geheugen’? Dat gaat mijn voorstellingsvermogen te boven. Als ik daarover probeer na te denken, breng ik als vanzelf een scheiding aan tussen het nadenkend ik en die ‘vijver’.
- Maar juist dit citaat van deze grote denker zegt dat die scheiding, dat onderscheidende, een illusie is, een zinsbegoocheling.
- Toch zit ik hier, en spreek ik met jou! Toch is het mijn ik dat dit probeert te doorgronden. Ik denk, dus ik besta. Ik besta als te onderscheiden entiteit, als subject. Ik kan toch moeilijk zeggen dat het subject niet bestaat, dat het subject een verzinsel is van Descartes.
- Oké, je verzet je tegen dit citaat. Maar als jij mijmert over ‘ik’, hoe kom jij dan verder?
- Mij helpt de taal als systeem om over het ‘ik’ na te denken. Ik kan bijvoorbeeld zeggen: ‘Ik rol de bal naar jou toe’. Een duidelijk voorbeeld van een subject ‘ik’ met een object, ‘de bal’. Maar ik kan ook zeggen ‘De bal rolt naar jou toe’. Dan ondergaat de bal, als subject, het rollen. Ook mijn ‘ik’ kan het rollen ondergaan, bijvoorbeeld in ‘Ik rol op mijn buik’. Nog een voorbeeld. Ik kan zeggen: ‘Ik geef iets’. Dan is ‘ik’ een actief subject. Maar ik kan ook zeggen ‘Ik krijg iets’. Dan is het ‘ik’ een entiteit die iets ontvangt. Zo kan het ‘ik’ onderdeel zijn van bijvoorbeeld ‘rollen’ of ‘krijgen’. En het ‘ik’ dat daar onderdeel van is, of het ‘ik’ dat nu de inhoud van jouw citaten probeert te doorgronden, dat is toch geen illusie? Ik kan niet zonder dat ‘ik’.